
Nicea en de goddelijkheid van Jezus
Publicatiedatum - 16/06/2025Nu christenen de 1700e verjaardag van het Concilie van Nicea in 325 na Christus vieren, is de controverse over de aard van Jezus, die tijdens die belangrijke bijeenkomst werd opgelost, in de moderne tijd weer opgelaaid – zowel binnen het christendom als in relatie tot andere religies.
Het Concilie van Nicea werd bijeengeroepen om twee belangrijke geschillen te beslechten die de vroege kerk in die tijd teisterden: was Jezus menselijk of goddelijk? En wat is de juiste datum voor christenen om Pasen te vieren?
Wetenschappers en kerkhistorici zijn het er algemeen over eens dat de bisschoppen in Nicea een baanbrekende beslissing hebben genomen die het orthodoxe christendom verenigde rond de dubbele aard van Jezus als zowel volledig menselijk als volledig goddelijk, en deze beslissing heeft de kerk door de eeuwen heen goed gediend.
Het probleem in die tijd was de leer dat Jezus geen mens was, maar een soort geest of engelachtig wezen. Deze opvattingen werden resoluut verworpen met de aanneming van het concept van de “Drie-eenheid”, voor het eerst uiteengezet door Tertullianus, en de essentiële waarheid dat Jezus de vleesgeworden God is. De alternatieven werden verworpen omdat ze geen recht deden aan de persoon van Jezus en zijn verzoenend offer.
Dit leerstellige decreet over de dubbele natuur van Jezus gold vele eeuwen lang, maar vandaag de dag duiken er weer soortgelijke leerstellingen op die de drie-eenheid van God in twijfel trekken. Zelfs sommige evangelicalen worden beïnvloed door het werk van liberale christelijke geleerden van de afgelopen decennia, die volhouden dat het Paulus was die Jezus later vergoddelijkte, waarschijnlijk onder invloed van het hellenisme.

Ondertussen zijn veel christenen die Israël steunen en de Hebreeuwse wortels van ons geloof onderzoeken, in contact gekomen met joodse vrienden en rabbijnen. Uiteindelijk stuiten ze op bepaalde theologische ‘obstakels’, zoals het verbod op afgoderij in de Thora. Op een gegeven moment rijst de vraag of we, door Jezus te aanbidden, de kernleer van het rabbijnse jodendom schenden – de Sjema van Deuteronomium 6:4 – ‘Hoor, Israël, de HEER is onze God, de HEER is één’.
Sommige christenen hebben hierop gereageerd door de goddelijkheid van Jezus te ‘verwateren’, misschien deels om hem acceptabeler te maken voor joodse mensen. Maar daarmee verlaten ze in feite het monotheïsme. Door Jezus buiten de eenheid of echad van God te plaatsen en hem toch te vereren, houden ze uiteindelijk één God en misschien een halfgod over. Daarmee doen ze afbreuk aan het unieke karakter van de persoon van Jezus en brengen ze zijn verzoeningswerk aan het kruis in gevaar. Sommigen wijken zelfs af van het geloof…
Om deze vragen te beantwoorden, kunnen we beginnen met vast te stellen dat het Nieuwe Testament herhaaldelijk de Shema bevestigt, onder meer door Jezus zelf in Marcus 12:29, Paulus in 1 Korintiërs 8:4 en opnieuw in de brief van Jakobus 2:19. Het is dus duidelijk dat Jezus en zijn vroege joodse volgelingen zich hielden aan het exclusieve monotheïsme van het jodendom in het tijdperk van de Tweede Tempel. Toch schreven zij de mens Jezus een goddelijke identiteit toe – als zijnde “één” en dezelfde met de Vader, en schreven zij zelfs de scheppingsdaden aan hem toe.
In feite waren de apostelen vrij stoutmoedig in hun verklaring dat het mysterie van Gods natuur, dat in vroegere tijden verborgen was gebleven, aan hen was geopenbaard in de persoon van Jezus (zie Efeziërs 3:8-12; Kolossenzen 1:26-27). Zij beschouwden dit als een kwestie van progressieve openbaring in de Schrift en in de verlossingsgeschiedenis, dat de enige ware en onzichtbare Schepper-God zich op verschillende manieren manifesteerde in de verslagen van de Hebreeuwse Bijbel, totdat Hij in menselijke gedaante kwam bij de incarnatie.
Nu geeft de apostel Paulus wel toe dat de aard van de Godheid een groot mysterie is: “En zonder twijfel is het mysterie van godsvrucht groot: God is geopenbaard in het vlees…” (1 Timoteüs 3:16).
Maar elders zien we dat Jezus wordt beschreven als “in de natuur van God” (Filippenzen 2:5-11) en als “het uitdrukkelijke beeld van Zijn persoon” (Hebreeën 1:3).
In de evangeliën begint Johannes met een theologische uitspraak: “In het begin was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God… en het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond” (1:1 en 14).
Jezus zelf verklaart: “Ik en de Vader zijn één” (Johannes 10:30).
We zien ook dat Thomas zijn twijfels wegneemt en de opgestane Jezus “mijn Heer en mijn God” noemt – een belijdenis die Jezus niet afkeurt, maar bevestigt! (Johannes 20:28)
Degenen die beweren dat het Paulus was die Jezus onder invloed van de Griekse mythologie vergoddelijkte, hebben het dus gewoon bij het verkeerde eind. In Handelingen 14 zien we zelfs dat Paulus in de stad Lystra rechtstreeks in aanraking komt met het geloof in het pantheon van Griekse goden en zijn kleren verscheurt om dergelijke afgoderij krachtig te verwerpen.

In 1 Korintiërs 8:4 stelt Paulus ook duidelijk dat “er geen andere God is dan één…” En opnieuw in vers 6: “maar voor ons is er één God, de Vader… en één Heer, Jezus Christus…”
Paulus’ verheven visie op Jezus als niet alleen de Zoon van God, maar ook als God in menselijke gedaante werd gedeeld door de vroegste apostelen. Voor deze eerste Joodse volgelingen van Jezus was hun verering van hem toegestaan omdat zij hem altijd binnen de echad of eenheid van God hielden. De exclusieve eigenschappen van Elohim, zoals schepping en koningschap, werden uitgebreid tot Jezus als iemand binnen de identiteit van God zelf. Paulus beschrijft Jezus bijvoorbeeld als volgt aan de gelovigen in Colosse:
“Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van de hele schepping. Want door Hem zijn alle dingen geschapen die in de hemel en op aarde zijn, zichtbaar en onzichtbaar, of het nu tronen zijn of heerschappijen of vorstendommen of machten. Alle dingen zijn door Hem en voor Hem geschapen.” (Kolossenzen 1:15-16)
Maar op welke bijbelse basis uit het Oude Testament konden zij dit doen?
BIJBELWETENSCHAPPERS hebben drie soorten monotheïsme in de Schrift onderscheiden:
- Scheppingsmonotheïsme – God heeft alle dingen gemaakt en alleen daarom verdient Hij onze onverdeelde aanbidding.
- Verbondsmonotheïsme – Deze God is goed en barmhartig en betrokken bij Zijn wereld, en is een unieke verbondsrelatie aangegaan met het volk Israël.
- Eschatologisch monotheïsme – God openbaarde Zijn karakter of persoonlijkheid aan het oude Israël, maar de goddelijke natuur en essentie van Zijn wezen is een kwestie van voortschrijdende openbaring; de Bijbel verzekert ons dat er nog meer onthullingen over deze ongelooflijke God zullen komen.
Hoewel het rabbijnse jodendom later zijn visie zou wijzigen als reactie op de christelijke leer, werd de echad van de Sjema oorspronkelijk opgevat als eenheid en niet als enkelvoudigheid – een ondeelbaar geheel of de samengestelde “één”.
In de Sjema worden twee verschillende namen gebruikt: Elohim voor de onzichtbare Schepper God uit Genesis hoofdstuk 1, en Adonai (in het Hebreeuws Y/H/W/H) voor het verheven wezen dat Israël zichtbaar ontmoette op de Sinaï. Mozes en de 70 oudsten “zagen bijvoorbeeld de God van Israël” en aten en dronken zelfs met Hem in Exodus 24:9-11. Ook Abraham had in Genesis 18 met Adonai gesproken en gegeten. Deze zichtbare verschijningen en manifestaties van een goddelijk wezen genaamd Adonai – soms beschreven als ‘de Engel van de Heer’ of ‘de Engel van Zijn aanwezigheid’ – kwamen vaak voor in het Oude Testament. Het Shema was dus bedoeld om Israël te leren dat Elohim en Adonai één en dezelfde zijn, waarbij de nadruk lag op het identificeren van de enige ware God en niet noodzakelijkerwijs op het definiëren van Zijn ‘wezen’.
De overleden Hebreeuwse worteldocent Dr. Dwight Pryor wees erop dat dit begrip van ‘één’ in het Shema voortkomt uit het eerste gebruik van het woord echad in de Bijbel. In Genesis 1:5 vormen de avond en de ochtend samen “één dag” (de meeste Bijbels vertalen dit minder nauwkeurig als “de eerste dag”). Vervolgens wordt ons in Genesis 2:24 verteld dat man en vrouw “één vlees” zullen worden. Dit zijn voorbeelden van het gebruik van het samengestelde woord ‘één’, niet het enkelvoudige woord “één”.
Het jodendom van het Tweede Tempel-tijdperk was vrij pluralistisch en accepteerde of tolereerde een breed scala aan opvattingen, zelfs over de aard van God. Ongeveer drie decennia geleden produceerde de rabbijnse geleerde Alan Segal een belangrijk werk over het idee van ‘twee machten in de hemel’ in het joodse denken. Dit concept van twee goddelijke machten verwijst naar een onzichtbare Jahweh en een zichtbare Jahweh, die beiden soms in dezelfde passages van de Hebreeuwse Schrift voorkomen, zoals Exodus 23:20-25 en Daniël 7:9 e.v. Segal traceerde de wortels van dit idee terug tot rond 200 v.Chr. en stelde dat het in de joodse theologie pas in de tweede eeuw n.Chr. als ketters werd beschouwd – toen men in reactie op de beweringen van het christendom over Jezus een zeer strikte vorm van monotheïsme aannam.
De christelijke geleerde Dr. Michael Heiser merkt op dat dit helpt verklaren waarom de vroege joodse volgelingen van Jezus tegelijkertijd de God van Israël en Jezus konden aanbidden, maar toch weigerden andere goden te erkennen. Voor hen was Jezus de vleesgeworden tweede Jahweh.
God is dus een ondeelbare eenheid van alles wat Hij is, was en zal zijn, staande buiten de schepping en volledig uniek ten opzichte daarvan, maar zich ook manifesterend binnen de schepping in een mensachtige vorm en uiteindelijk in de persoon van Jezus.
De profeet Jesaja, vooral in de hoofdstukken 43-45, brengt de exclusiviteit van de God die wij aanbidden nog duidelijker naar voren… “er is niemand buiten Mij”. Maar merk op dat waar Jesaja 45:23 zegt dat “elke knie zich zal buigen” voor deze God, Paulus in Filippenzen 2 deze uitzonderlijke plaats toekent aan Jezus.
De verrezen Heer Jezus kan alleen naast Elohim worden aanbeden als hij binnen de eenheid van God blijft, dat wil zeggen, volledig goddelijk is. En de apostelen waren ervan overtuigd dat de Tenach dit toestond, ook al wisten ze dat er geen beeld van God gemaakt kan of mag worden, omdat dit nooit een juiste weergave van God zou kunnen zijn. Jezus is echter de volmaakte “schittering van Zijn heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen” (Hebreeën 1:3), en daarom belichaamt Hij geen vervorming van Zijn gedaante; integendeel, Hij is de eniggeboren (unieke) Zoon van God! (Johannes 1:18).
De doorslaggevende factor voor mij is te vinden in het boek Daniël. Als model van een ‘militante’ monotheïst riskeerde Daniël de leeuwenkuil in plaats van tot een andere god te bidden. Zijn drie Hebreeuwse vrienden verkozen een brandende oven boven het buigen voor een afbeelding. En toch heeft Daniël in hoofdstuk zeven een verbazingwekkend visioen van…
“iemand als de Mensenzoon, die met de wolken des hemels kwam! Hij kwam tot de Oude van dagen, en zij brachten Hem voor Hem. Toen werd Hem heerschappij en heerlijkheid en een koninkrijk gegeven, opdat alle volken, naties en talen Hem zouden dienen…”
Veel vertalingen gebruiken het woord “aanbidden” voor “dienen” in Daniël 7:14. Het oorspronkelijke woord p’lach in het Aramees komt overeen met het Hebreeuwse woord dat aanbidden, dienen of vasthouden aan God betekent, en wordt als zodanig tien keer gebruikt in het Oude Testament. Verder is “komend met de wolken des hemels” een teken van goddelijkheid dat in de hele Schrift alleen in verband met God wordt gebruikt.
Hier hebben we dus de trouwe monotheïst Daniël die iemand met een menselijk uiterlijk beschrijft die de Almachtige nadert en een koninkrijk ontvangt, zodat alle volken hem zullen dienen en aanbidden. Toch spreekt Daniël nergens afkeurend over dit visioen en distantieert hij zich er ook niet van! Dus ofwel moest deze messiaanse figuur worden beschouwd als verenigd met God, ofwel heeft zelfs Daniël met afgoderij geflirt.
Jezus haalde vervolgens Daniël 7 aan toen Kajafas hem vroeg of hij inderdaad de Messias was. “Jezus zei tegen hem: ‘Het is zoals u zegt. Niettemin zeg ik u: hierna zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Macht en komen op de wolken des hemels. (Matteüs 26:64) Dat wil zeggen, Jezus schreef zichzelf twee exclusieve goddelijke eigenschappen toe, namelijk dat hij aan de rechterhand van God zit en op de wolken des hemels komt. Daar gaat de bewering dat Paulus de eerste was die Jezus vergoddelijkte!
Christenen hebben dus geen enkele reden om ooit concessies te doen aan ons concept van de Drie-enige God; dat de beloofde Messias niet alleen “Zoon van God” is, maar God Zelf. Door vast te houden aan deze leerstelling, baseren we ons op een legitieme interpretatie van de Hebreeuwse Geschriften. Door Christus worden we uitgenodigd tot een eeuwige liefdevolle relatie binnen de drie personen van de Godheid, die onderscheiden en toch onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. En binnen die veilige plek kunnen we Jezus vol vertrouwen en onbevangen aanbidden.
Laat me afsluiten met twee belangrijke punten.
Ten eerste weten we dat God altijd ‘woont in een ontoegankelijk licht, die niemand gezien heeft en ook niet kan zien…’ (1 Timoteüs 6:15-16). En het grote mysterie van de Godheid kan eenvoudig worden uitgelegd als: Jezus is God in een toegankelijke vorm!
Ten tweede is God jaloers op Zijn Zoon! Hij heeft nooit gewild dat wij enig ander deel van de schepping aanbidden, want dat is uitsluitend voorbehouden aan Jezus.
Geschreven door David Parsons, ICEJ Senior Vice President
Hoofdfoto: Gebrandschilderde ramen in de kathedraal met afbeeldingen van Jezus, zijn discipelen en een engel in Getsemane, terwijl de Romeinse soldaten arriveren om hem te arresteren. (Bron: K. Mitch Hodge/Unsplash)