[Deze bijbelse leer is een bewerking van de boodschap van prof. McDermott tijdens het Loofhuttenfeest 2025 van de ICEJ.] 

Er is tegenwoordig veel discussie over het nieuwe perspectief op Paulus in relatie tot Israël. De apostel Paulus is niet altijd even gemakkelijk te begrijpen. Zelfs zijn medeaapostel Petrus schreef dat Paulus soms “moeilijk te begrijpen” is en dat velen zijn woorden verdraaien “tot hun eigen ondergang” (2 Petrus 3:16). Twintig eeuwen later draait het meest besproken aspect van Paulus’ leer misschien wel om de vraag: hoe zag Paulus de relatie tussen het jodendom van de eerste eeuw en deze nieuwe Jezusbeweging? 

De erfenis van Luther 

Vijf eeuwen lang hebben protestanten Paulus grotendeels gelezen vanuit de theologie van Maarten Luther, die gevormd was door zijn conflict met het laatmiddeleeuwse katholicisme. In die strijd werden ‘werken’ tegenover ‘genade’ geplaatst, en Luther concludeerde dat het jodendom van de eerste eeuw verlossing door werken moet hebben onderwezen. Op basis van die veronderstelling kwam Paulus’ kritiek op de ‘werken van de wet’ te staan voor een totale afwijzing van het jodendom en de invoering van een geheel nieuwe religie – een christendom dat los stond van het volk, de geschiedenis en het land van Israël. 

Die interpretatie werd al snel de theologische basis voor het supersessionisme, of vervangingstheologie, die uit twee delen bestond. Ten eerste het volk: de kerk vervangt Israël als Gods uitverkoren volk, en dus zijn joden die Jezus niet volgen niet langer de uitverkorenen. Ten tweede het land: het land Israël verliest zijn verbondsbetekenis, is niet langer heilig en de territoriale beloften worden vergeestelijkt. 

Deze gedachten raakten diep geworteld en de gevolgen bleken ernstig. Luthers late werk “Over de Joden en hun leugens” zou eeuwen later door het naziregime als wapen worden gebruikt, dat het op grote schaal verspreidde om christenen – vooral lutheranen – te conditioneren om anti-joodse wetten te accepteren. Terwijl Luther de misstanden van zijn eigen tijd bestreed en deze ten onrechte op de kerk van de eerste eeuw projecteerde, maakte zijn interpretatie van Paulus de kerk vatbaar voor ernstige dwalingen over Israël. 

De nieuwe kijk op Paulus 

In de jaren zeventig en tachtig betwistte een groep geleerden – met name E. P. Sanders, James D. G. Dunn en N. T. Wright – deze door Luther gevormde benadering van het jodendom. Zij toonden aan dat het jodendom van de Tweede Tempel – het jodendom van Paulus – geen verlossing door werken predikte, maar wat Sanders ‘verbondsnomisme’ noemde. Kort gezegd betekent dit dat Israël het verbond aangaat door genade – voor jongens gesymboliseerd door de besnijdenis van zuigelingen – maar dat om in dat verbond te blijven, men zich getrouw aan de voorwaarden ervan moet houden. Toetreding is een geschenk van genade, maar om in het verbond te blijven, moet men zich aan de voorwaarden ervan houden. (We kunnen opmerken dat dit niet veel verschilt van wat rabbi Jezus leert in Johannes 15:14: ‘Jullie zijn mijn vrienden als jullie mijn geboden onderhouden.’)

Paulus is dus geen vijand van de Thora. Hij zegt zelfs het tegenovergestelde. “Hebben wij dan door dit geloof de wet tenietgedaan? In geen geval! Integendeel, wij bevestigen de wet.” (Romeinen 3:31) 

Deze correctie op Luther is welkom. Sommige versies van het nieuwe perspectief op Paulus zijn echter afgedreven naar een andere verdraaiing, waarbij Paulus wordt geïnterpreteerd door een hedendaagse lens van ras en identiteitspolitiek. In deze vertelling verwierp Paulus het jodendom niet omdat het “werken” onderwees, maar omdat het ‘etnisch’ was – een standpunt dat wordt samengevat in de slogan “genade, niet ras”. 

Maar Paulus dacht niet in moderne raciale categorieën. Integendeel, hij schrijft: “Van nu af aan kijken we niet meer naar iemand naar het vlees” (2 Korintiërs 5:16). De logica van de apostel is gebaseerd op het verbond, niet op ras. Jezus wist daarmee Israël niet uit, maar bevestigt de beloften aan de Hebreeuwse aartsvaders en brengt de heidenen in het verhaal van Israël (Romeinen 15:8-12).

Een nieuw ‘Trojaans paard’ 

Een veelbesproken boek van Jason Staples, Paul and the Resurrection of Israel: Jews, Former Gentiles, and Israelites (Cambridge University Press), verandert opnieuw het begrip van Joden en Israël in het denken van het Nieuwe Testament. De titel klinkt veelbelovend, maar het is een Trojaans paard. Waarom?

Omdat Staples stelt dat het enige echte “Israël” nu bestaat uit volgelingen van Jezus – Joodse en heidense gelovigen samen. Volgens hem zijn joden die Jezus niet belijden geen ‘Israël’, heeft hun verbond geen blijvende geldigheid en is de belofte van het land nu vervallen. Ter ondersteuning van zijn standpunt zegt hij dat 1 Korintiërs 12:2 verwijst naar ‘voormalige heidenen’, alsof heidenen ophouden heidenen te zijn zodra ze gaan geloven – een interpretatie die niet wordt ondersteund door de Griekse tekst. 

Het netto-effect is een nieuwe vorm van vervangingsleer in vermomming. De namen zijn veranderd, maar de inhoud blijft hetzelfde: Israël wordt vervangen – ditmaal door een Jezus-gemeenschap waarvan de identiteit het voortbestaan van het niet-messiaanse Joodse volk tenietdoet, en het Land wordt losgekoppeld van het verbond. 

Wat Paulus werkelijk leerde 

Tegen dergelijke herdefinities spreekt Paulus in Romeinen 11:28-29 duidelijk over Joden die in zijn tijd Jezus niet hadden aanvaard, door te zeggen: “Zij zijn geliefd omwille van de vaderen.” Niet ‘waren’, maar “zijn” – tegenwoordige tijd – vanwege de vaderen (Abraham, Isaak en Jakob). Waarom? Omdat “de gaven en de roeping van God onherroepelijk zijn”. 

Het woord “roeping” is hier een technische term; het verwijst naar Gods keuze van Israël als Zijn eerstgeboren zoon en priesterlijk volk (Exodus 4:22; 19:5-6). Die roeping wordt niet tenietgedaan door het ongeloof van de Joden; Paulus zegt dat zij niet kan worden herroepen. Als Gods trouw door menselijke ontrouw tenietgedaan zou kunnen worden, dan zou genade geen genade meer zijn en zou het enten van de heidenen in de olijfboom van Israël (Romeinen 11:17-24) zelf onzeker zijn. Paulus’ argument gaat de andere kant op: Gods standvastige liefde voor Israël is het fundament van de hoop van de heidenen, niet de tegenstander ervan. 

Deze priesterlijke roeping is een getuigenis om de wereld de enige ware God van Israël te laten zien, die Zich op voortreffelijke wijze heeft geopenbaard in de Messias van Israël. Niet-Joodse gelovigen delen deze roeping niet door Israël te vervangen, maar door geënt te worden op Israëls verhaal van een God die Zijn verbond nakomt.

Paulus en het Land 

Supersessionistische theologen beweren meestal dat de belofte van het Land uit de nieuwtestamentische theologie verdwijnt. Paulus zelf gaat uit van de blijvende betekenis van het Land. Kijk maar naar Handelingen 13:19-20, waar Paulus de geschiedenis van Israël samenvat: God koos de aartsvaders, bevrijdde Israël uit Egypte, begeleidde hen door de woestijn, “en nadat Hij zeven volken in het land Kanaän had vernietigd, gaf Hij hun dat land als erfdeel”. Paulus schaamt zich niet voor de verovering door Jozua en herinterpreteert de erfenis ook niet als een metafoor. In plaats daarvan stelt hij het duidelijk als verbondsgeschiedenis en huidige realiteit.  

In het joodse intellectuele leven rond de tijd van Paulus, wanneer Philo, Josephus en anderen Gods “gaven” aan Israël catalogiseren, plaatsen ze het Land regelmatig bovenaan of bijna bovenaan. Wanneer Paulus dus schrijft dat “de gaven van God onherroepelijk zijn” (Romeinen 11:29), spreekt hij vanuit dat begrip van “gaven”. Hij noemt veel gaven in Romeinen 9:3-5 en het Land hoort daar duidelijk bij. 

Historisch gezien schreef Paulus Romeinen waarschijnlijk rond 57 n.Chr., ongeveer 25 jaar na zijn ontmoeting met Christus. In die volwassen fase van reflectie is zijn overtuiging over de uitverkiezing van Israël en de blijvende aard van Gods gaven expliciet. De belofte van het Land is geen overblijfsel van een afgeschafte bedeling, maar een teken van de God die Zijn beloften nakomt. 

Paulus lezen zonder Israël uit te wissen 

Hoe zit het dan met de wet? Paulus is voorzichtig in zijn taalgebruik. Hij leert nooit dat de Thora slecht is; hij benadrukt dat deze heilig en goed is (Romeinen 7:12). Hij bekritiseert niet de Thora, maar het misbruik van de wet door de zonde en haar onvermogen om te bevrijden van de heerschappij van de zonde – iets wat alleen in Christus tot stand komt (Romeinen 8:1-4). 

Paulus reduceert de identiteit van Israël ook niet tot etnische kenmerken. Hij juicht toe dat heidenen zich aansluiten bij de hoop van Israël (Romeinen 15:8-12) en benadrukt dat er onder de verlosten geen ‘tweederangs’ status bestaat. Maar terwijl de heidenen worden verwelkomd, weigert Paulus Israël uit te wissen. In Romeinen 9:6 maakt hij een onderscheid tussen degenen die ‘uit Israël’ zijn en degenen die werkelijk ‘Israël’ zijn, maar dat is een onderscheid binnen het jodendom tussen ongelovige en gelovige joden – geen vrijbrief om niet-messiaanse joden helemaal uit Israël te verdrijven. Het ‘overblijfsel’ van gelovige joden bevestigt juist dat de roeping van Israël blijft bestaan. Het doet niets af aan de geliefdheid van de ongelovige meerderheid, want God houdt Zijn beloften aan de aartsvaders. Daarom zijn niet-messiaanse Joden nog steeds geliefd ‘omwille van de vaderen’ (Romeinen 11:5, 28). 

Wanneer heidenen misbruik maken van hun status als ingevlochten takken en opscheppen over de natuurlijke takken, berispt Paulus hen scherp: “Bedenk dat niet u de wortel draagt, maar dat de wortel u draagt” (Romeinen 11:18). Supersessionisme is niet alleen een verkeerde interpretatie; Paulus beschouwt het als geestelijke arrogantie.

Ideeën hebben gevolgen. Een Paulus die ontdaan was van Israëls voortdurende uitverkiezing maakte het in het moderne Europa gemakkelijker om minachting voor Joden en onverschilligheid voor hun lijden te rationaliseren. Supersessionistische ideeën in de latere geschriften van Luther werden door de nazistaat gebruikt om christenen te leren het antisemitisme van de staat te accepteren. Dit is niet om de hedendaagse geleerden gelijk te stellen aan totalitaire regimes, maar een soortgelijke verkeerde interpretatie van Paulus – hoe goedbedoeld ook – kan de Joden opnieuw beroven van hun door God gegeven identiteit. 

Tegenwoordig worden joden op veel plaatsen geconfronteerd met hernieuwde vijandigheid. Tragisch genoeg sluiten sommige niet-joodse christenen, beïnvloed door theologische herdefinities die het volksbestaan en de landbelofte van Israël uithollen, zich onbewust aan bij dit koor. De kerk moet zich hiertegen verzetten. Trouw aan God vereist trouw aan al Zijn beloften – aan de kerk en aan Israël.

Zien wat ons werd verteld niet te zien

Veel christenen is geleerd dat het Nieuwe Testament de landbelofte achter zich laat. Als gevolg daarvan hebben generaties de tekst gelezen zonder ooit op te merken dat Paulus duidelijk vertelt over de gave van het land of zijn krachtige bevestiging dat Gods “gaven en roeping” onherroepelijk zijn.

Als we goed opletten, ontstaat er een samenhangend beeld. Paulus eert de Thora als heilig, zelfs terwijl hij volhoudt dat Christus de volheid is van Gods verlossingswerk. Hij benadrukt de eenheid van Joden en heidenen in de Messias, terwijl hij weigert de identiteit of roeping van Israël af te schaffen. Hij roept heidenen op om deel te hebben aan de hoop van Israël, terwijl hij hun opschepperij over de natuurlijke takken afwijst. Hij beschouwt de historische gave van het Land als vanzelfsprekend, terwijl hij benadrukt dat de diepste betekenis ervan verbonden is met Gods trouw. De rode draad die dit alles samenbindt is het verbond – dat God Zijn woord aan de vaderen nakomt. In Jezus, de Messias van Israël, schenkt God genade aan de volken. 

De inzet van dit debat is niet louter academisch. Christenen sluiten zich aan bij de nieuwe explosie van antisemitisme omdat ze de supersessionistische opvattingen van Paulus hebben aanvaard. Maar om je aan te sluiten bij de ware Paulus is om met vreugde en beven te belijden dat de gaven en roeping van God onherroepelijk zijn – en om onze leer, ons getuigenis en onze politiek daarop af te stemmen.

By: Prof. Gerald McDermott