Joshua altar Mt Ebal by Shomrim-al-hanetzach

“Opdat de mensen mogen weten dat gij, wiens naam alleen Yahweh is, de allerhoogste over de gehele aarde zijt.’ (Psalm 83:18 – NBV)

Recente testresultaten op een klein loden amulet gevonden in een zeefproject gekoppeld aan Jozua’s altaar op de berg Ebal, in het noorden van Samaria, hebben bevestigd dat het de oudst bekende proto-Hebreeuwse inscriptie van de goddelijke naam “Yahweh” (in het Hebreeuws יְהוָה bevat). Dit dateert van ongeveer 600 jaar voor de “priesterlijke zegening” zilveren amuletten uit de tijd van koning Hizkia gevonden op Bible Hill in Jeruzalem. Samen met een oude gravure van de naam “Jahweh” in Egyptische hiërogliefen die tientallen jaren geleden in Noord-Soedan (het toenmalige Opper-Egypte) werd gevonden, levert de loden hanger verder bewijs dat de Israëlitische aanbidding van deze Schepper God al heel lang bestaat, precies zoals de Bijbel zegt.

Het kleine, gevouwen amulet werd in 2019 gevonden tussen buitmateriaal dat vele jaren eerder was genomen van een opgraving bij Jozua’s altaar op de berg Ebal, maar de twee bladeren waren te broos om te openen en te lezen. Dus werd de vondst overgebracht naar het Instituut voor Theoretische en Toegepaste Mechanica in Tsjechië, waar uitgebreide röntgenfoto’s werden gebruikt om de geëtste woorden binnen en buiten het medaillon te ontcijferen. De resultaten wezen op proto-Hebreeuwse letters, die door sommige geleerden worden beschouwd als ‘s werelds vroegste alfabet.

Het amulet bevatte 40 proto-alfabetische letters met de tekst: “Je bent vervloekt door de god yhwh – vervloekt. Je zult sterven, vervloekt, je zult zeker sterven.”
Dit correleert met de gebeurtenissen die in Deuteronomium 27:11-13 zijn opgetekend, toen de twaalf stammen van Israël de opdracht kregen om zich in tweeën te delen en op twee tegenover elkaar staande heuvels te staan – de berg Gerizim (de berg van zegen) en de berg Ebal (de berg van vloeken) – en hardop goddelijke zegeningen en vloeken voor elkaar te reciteren.

Wijlen de Israëlische archeoloog Adam Zertal groef in 1980 een groot stenen platform op de berg Ebal op en identificeerde het als het altaar van Joshua. Zertal’s ontdekkingen hebben vaak controverse veroorzaakt in academische kringen, omdat hij zijn bevindingen liever in boeken publiceerde dan in peer-reviewed tijdschriften waar wetenschappers zijn werk konden bekritiseren. De recente testresultaten op het amulet “vloek” hebben echter alleen maar bijgedragen aan het bewijs dat de locatie inderdaad de authentieke plaats van Jozua’s altaar is.

De site op de berg Ebal bevatte ook aardewerkscherven en scarabeezegels van Pharoh Ramses II, daterend uit circa 1200 voor Christus – rond de tijd van israëls intocht in het land Kanaän onder Jozua. De niet-uitgehouwen stenen waaruit het altaar bestaat en de helling die ernaartoe leidt, in plaats van trappen, passen allemaal in de bijbelse instructies voor het bouwen van het altaar van de Heer in Exodus 20:25-26 en Jozua 8:31. De oorspronkelijke opgraving leverde ook verkoolde botten op van alleen koosjere dieren, zoals vereist was bij Israëlitische offers aan Jahweh.

Het nu ontcijferde “vloek” amulet met de naam “Yahweh” dateert van zes eeuwen vóór de twee zilveren bladeren gevonden in een grafgrot in de Hinnom-vallei in Jeruzalem in 1979 door de bekende archeoloog Prof. Gabi Barkay. Deze vondsten reciteerden de priesterlijke zegen van Numeri 6:24-26, inclusief de naam “Jahweh”.
Interessant is dat de naam “Yahweh” ook is gegraveerd in Egyptische hiërogliefen op een pilaar van de tempel van Soleb, die zich vandaag in het noorden van Soedan bevindt. Deze tempel en inscriptie dateren uit de late 14e eeuw voor Christus, toen farao Amenhotep III een lijst van zijn buitenlandse vijanden in steen vastlegde, waaronder “het land van de nomaden van Jahweh”.

De goddelijke naam “Jahweh” wordt duizenden keren gebruikt in de Hebreeuwse Bijbel, en het wordt meestal vertaald als HEER, Adonai of Jehovah, maar de tekst geeft aan dat het voor het eerst aan Mozes werd geopenbaard in de brandende braamstruikervaring, met name in Exodus 3:15. Sindsdien is Gods onuitsprekelijke naam geschreven en gegraveerd op vele pagina’s, muren en amuletten. De recente ontcijfering van het amulet “vloek” van de berg Ebal levert verder bewijs dat het Joodse volk Jahweh al zo’n vierduizend jaar aanbidt, terwijl het ook de juistheid van de Bijbel en de Joodse aanspraken op het Land van Israël bevestigt.

Geschreven door Jonathan Parsons, ICEJ staf
Fotografie: Joshua’s Altar on Mount Ebal (Shomrim Al Hanetzach), Curse amulet from Mt Ebal (Jaroslav Valach)